Hoorzittingen

Hoorzitting van 27 januari 2004 [119 KB]


Hoorzitting van 05 februari 2004 [216 KB]


Tekst Dirk Van Damme


Tekst uit hoorzitting in het Vlaams Parlement

van Commissie Onderwijs op 25 februari 2004.

Aan het woord is (toenmalig) afgevaardigd bestuurder
Dirk Van Damme van het Gemeenschapsonderwijs.
De heer Dirk Van Damme : Vooreerst mijn dank voor de gelegenheid die het gemeenschapsonderwijs geboden wordt om op het einde van deze hoorzitting met haar beide onderdelen het woord te kunnen voeren. Het gemeenschapsonderwijs werd tijdens deze hoorzitting ook herhaaldelijk rechtstreeks aangesproken, vooral in het onderdeel pesten van leerkrachten, en ik wens hier als nieuwe gedelegeerd bestuurder met een open vizier en oplossingsgericht op te antwoorden. Ik zal mij daarbij in eerste instantie vooral concentreren op het onderdeel pesten van leerkrachten.

Vooreerst meen ik dat het een goede zaak is dat deze problematiek aan de oppervlakte komt en bespreekbaar wordt gemaakt. Als verantwoordelijke voor een onderwijsnet, maar ook als onderwijskundige denk ik dat het een eerste noodzakelijke stap is dat we durven erkennen dat er inderdaad een probleem is. Wellicht is daar vroeger, ook vanuit mijn net, iets te krampachtig en te ontkennend op gereageerd. Het is een zeer gevoelig onderwerp, dat mensen op alle niveaus in hun professionaliteit en verantwoordelijkheid adresseert, ook soms bekritiseert.

Ten tweede meen ik dat het goed is dat zich op dit thema een aantal organisaties, verenigingen, actiegroepen specialiseren. Grote organisaties, zeker in de publieke sfeer, zijn vaak nogal log en reageren traag op signalen uit de samenleving. Ze moeten echter bestand zijn tegen kritiek, zelfs tegen vorming van enige tegenmacht en oppositionele actie. Zij worden daardoor ook uitgedaagd om zaken te zien en bespreekbaar te stellen, die ze misschien zelf vanuit hun interne bureaucratische logica niet altijd percipiëren.

Ik zou wel willen aandringen op enige sereniteit in de discussie en actie. Scheldproza, hatelijke e-mails, ja zelfs stalking zijn niet de meest aangewezen methodes om organisaties en individuen tot andere gedachten te bewegen. Ik kan u voorbeelden hiervan tonen. Zelf ben ik zeer zeker tot luisteren en dialoog bereid. Van bij mijn aantreden heb ik, samen met de voorzitter van de Raad, een aantal mensen en verenigingen ontvangen en gehoord en er zijn in de nabije toekomst nog verdere gesprekken gepland. Ik heb er geen probleem mee dat te erkennen dat er in de benadering van pesten door het gemeenschapsonderwijs op de verschillende niveaus in het verleden wellicht fouten zijn gemaakt. Laat ons die ernstig bekijken, evalueren en bijsturingen doen waar nodig. Ik hoop dat hiermee een andere toon kan worden gezet en dat we samen naar constructieve oplossingen kunnen zoeken.

Als derde en laatste inleidende bemerking vind ik dat de term pesten in deze hoorzitting niet altijd op de meest correcte en helder gedefinieerde wijze wordt gebruikt. Indien we de term uitrekken en opblazen, dan verliest hij ook zijn betekenis en verdwijnen de mogelijkheden om er gericht iets tegen te doen. De media-aandacht voor pesten maakt het vanzelfsprekend verleidelijk om uiteenlopende gedragspatronen en problemen onder deze term te vatten, ook omdat ze dan een sterke morele, ja zelfs politieke geladenheid krijgen. We moeten daar erg oplettend in zijn.

Ik pleit voor een strenge en wetenschappelijk goed onderbouwde definitie. In de hoorzitting zijn vaak onzorgvuldig opgebouwde of zelfs empirisch onjuiste argumenten naar voor gebracht. De bewering bijvoorbeeld over de 520 procedures bij de Raad van State: het gaat hierbij uiteraard in overgrote mate om louter administratiefrechtelijke betwistingen. Eenzelfde gegeven, bijvoorbeeld een uurrooster dat door de betrokken leerkracht als slecht wordt ervaren, kan zowel op pestgedrag duiden als een nu eenmaal onvermijdelijk gegeven in het management van een school en dus onschuldig feit zijn. We moeten dus ook opletten voor onterechte veralgemening. Wil men een juist beeld krijgen, dan zal gericht en wetenschappelijk goed gefundeerd onderzoek noodzakelijk zijn.

Ik wil vervolgens ingaan op de analyse van de problematiek pesten van leerkrachten, meer bepaald in het gemeenschapsonderwijs. Ik wil het probleem niet verdrinken in abstracte sociologische analyses, maar toch moet op een aantal omgevingsfactoren worden gewezen. Ik denk dat het leraarsberoep er de laatste decennia en jaren niet eenvoudiger op is geworden. Daarover zijn in deze commissie al herhaaldelijk belangwekkende zaken gezegd. De toenemende vragen vanuit de samenleving, de houding van ouders die de opvoedingstaak op scholen afwentelen, de druk om de onderwijstaken in een vaak niet altijd optimale materiële omgeving te moeten realiseren, de fenomenen van leermoeheid, geringe motivatie en soms actieve verwerping van de schoolcultuur bij sommige groepen leerlingen, de fenomenen van agressie en geweld die de school steeds meer lijken binnen te dringen en - zoals recent onderzoeksberichten hebben geïllustreerd - ordehandhaving tot een belangrijk aandachtspunt in de klas en de school maken, en nog andere, ze hebben als gevolg dat de professionaliteit van leerkrachten sterk is uitgebreid en dat het uitoefenen van de job een erg brede waaier van competenties vergt. De lerarenopleiding, nascholing, maar ook de versterking van het schoolfunctioneren en het schoolklimaat hebben daar zoals we allen weten, een cruciale opdracht. De overgrote meerderheid van de leerkrachten vervullen deze taken met grote professionaliteit, verantwoordelijkheid en ook enthousiasme. Voor sommigen ligt de lat evenwel soms te hoog, hetgeen zich uit in allerlei vormen van verminderd functioneren.

Een analoog verhaal kan worden verteld over directies. De managementverantwoordelijkheden van directies zijn vandaag erg groot en de druk in het beroep eveneens. Dat sommigen deze druk niet aankunnen, hun toevlucht nemen tot louter hiërarchische, autoritaire gedragspatronen, is daar dan jammer genoeg soms het gevolg van. Opnieuw, het gaat niet om de grote meerderheid van directies. Het opwaarderen van de directiefunctie, gecombineerd met betere opleiding en nascholing vormt hiervoor een essentiële strategie, die een preventief effect naar pestgedrag kan hebben. In het gemeenschapsonderwijs zijn we, in samenwerking met de scholengroepen, bezig met het evalueren en herdenken van de akte van bekwaamheid voor directies.

Misschien moeten we ons in dit verband ook afvragen waarom een aantal indicatoren, zoals ziekteverzuim of vroegtijdige pensionering door beslissingen van de AGD, suggereren dat de problematiek naar verhouding ernstiger of omvangrijker zou zijn in het gemeenschapsonderwijs dan in andere netten. Ik wil daartoe een aantal verklaringselementen aandragen, zonder dat ik op elk van hen diep kan ingaan. Het gaat om het striktere personeelsstatuut in het DRP gemeenschapsonderwijs, dat sneller leidt tot formalisering, juridisering en administratieve procedures, waardoor pre-conflictuele en preventieve strategieën minder kans krijgen; de geringe mogelijkheden tot loopbaandifferentiatie; de grotere syndicalisatiegraad; de gemiddeld hogere leeftijd bij de personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs; het aantal MVD-personeel; een bedrijfscultuur en mentaliteit die drempelverlagend werken naar tuchtprocedures en juridisering; een wellicht grotere mondigheid van het personeel; mondigheid en kritische zin worden in het gemeenschapsonderwijs juist ook als positieve waarden gezien; en wellicht ook een sociologische herkomst die andere vormen van conflicthantering met zich mee brengt.

Er zijn wellicht nog andere elementen aan te dragen. Ik zou daarbij ook het verband met kwaliteitszorg willen leggen. Ik percipieer in onze scholen vaak een relatief geringe evaluatie-cultuur en een vrij hoge informele tolerantie tegen kwaliteitstekorten. Ik denk dat een sterkere kwaliteitscultuur bepaalde zaken ook sneller bespreekbaar zou moeten maken, en daardoor een preventieve werking kan hebben die ervoor zorgt dat bepaalde situaties minder snel in de tuchtrechtelijke of sanctionerende sfeer terechtkomen.

Laat ons dan ten slotte naar de strategieën kijken om aan de pestproblematiek te werken. Er zijn hierover in de hoorzitting veel zinnige zaken gezegd en ik zal die niet herhalen. Ik wil wel een aantal eigen accenten leggen vanuit het perspectief van mijn eigen onderwijsnet. Het wezenlijke punt van opleiding, nascholing, begeleiding, ondersteuning van leerkrachten, directies en scholen heb ik al aangeraakt. Dit is wellicht structureel de belangrijkste strategie.

Daarop aansluitend dient kwaliteitszorg intern en extern versterkt en misschien ook anders georiënteerd te worden. Kwaliteitszorg drukt zich nog teveel uit in procedures, regels en externe controle, te weinig in een intern gedragen en gedeelde evaluatiecultuur met gemeenschappelijke verantwoordelijkheden op het niveau van schoolteams en bestuurskrachtige scholen. Een goede, positieve cultuur van evaluatie en kwaliteitszorg werkt erg preventief en kan evoluties naar conflicten en tuchtrechtelijke sancties corrigeren.

De rol van de directeur lijkt me, zoals gezegd, van fundamenteel belang te zijn. De directeur die vandaag in het onderwijs nodig is, handelt niet alleen vanuit zijn hiërarchische, positionele rol, maar moet ook de coach en de teamleider van leerkrachten zijn en vanuit een inhoudelijke leiderschapsstijl ook de visieontwikkeling mee kunnen sturen. Die laatste rollen ontbreken vaak nog zeer en directies hebben vaak nog de neiging hun rol en beleidsruimte vooral met organisatorische en financiële aspecten in te vullen. Vanuit een dergelijke roldefinitie krijgen controle- en supervisietaken een overdreven rol. Het is hier niet mijn bedoeling directies in de discussie over pesten te culpabiliseren. Ik stel alleen vast dat een pestprobleem vaak ontstaat in een context waarin de positionele rolopvattingen van directies sterk zijn ontwikkeld ten nadele van de meer teamgerichte en de meer inhoudelijke.

In het nadenken over een nieuw personeelsstatuut - ik ben ervan overtuigd dat dit op de agenda van de volgende regering zal komen - moeten we veel meer aandacht geven aan instrumenten als loopbaandifferentie, flexibilisering, moderner HRM-beleid, en andere maatregelen die het welbevinden van leerkrachten en het functioneren van scholen kunnen verbeteren. Ik zou ook graag zien dat we naar een minder formalistisch en meer inhoudelijk en kwaliteitsgericht personeelsstatuut zouden kunnen evalueren.

Ik verwacht veel van de reeds bestaande instrumenten en kansen tot melding en bemiddeling die door de wet Onkelinx en het Vlaamse klachtendecreet zijn geschapen. Deze zijn in het gemeenschapsonderwijs geïmplementeerd, zij het dat hun werking misschien nog kan verbeterd en beter bekend worden gemaakt. Bemiddeling kan naast preventie een erg wezenlijke bijdrage vervullen in het er mee helpen voor zorgen dat de stap van overleg naar conflict zo weinig mogelijk wordt gezet. In een perspectief van transparantie en klantvriendelijkheid hebben we de procedures van klachtenmanagement in het gemeenschapsonderwijs ook bijgesteld. De mensen moeten ervaren en zien dat hun klacht ernstig wordt genomen en dat er iets mee gedaan wordt; het kan niet langer dat ze een louter formalistisch-administratief antwoord krijgen en ze er verder niets meer over horen.

Uiteraard zullen tuchtsancties nog steeds noodzakelijk blijven, zij het dat de drempel ertoe misschien moet verhoogd worden. Op het meso-niveau en op centraal niveau wordt ook alles in het werk gesteld om preventief op te treden en reeds in een vroeg stadium te vermijden dat conflicten escaleren. Bij manifest disfunctioneren moet er kunnen ingegrepen worden en dat is helaas regelmatig het geval. Alles bij elkaar meen ik dat dit oprecht in ons gemeenschapsonderwijs in grote ernst en professionaliteit wordt aangepakt. De sector bijzondere maatregelen functioneert naar mijn gevoel, wat men er ook moge over beweren, zeer goed.

Dat neemt niet weg dat bepaalde zaken voor verbetering vatbaar kunnen zijn. Ik erken dat er voor leerkrachten, die zich ten onrechte gesanctioneerd voelen, een probleem kan zijn in het fungeren van dezelfde personen als rechter en partij. We moeten dit corrigeren en ervoor zorgen dat in alle stappen van procedures eerlijke kansen gegeven worden aan alle partijen, met waarborg van onafhankelijkheid en beroepsmogelijkheid.

Over de Raad van Beroep die voor het Gemeenschapsonderwijs functioneert, zijn verschillende, vaak ook niet erg aangename zaken gezegd. De Raad van Beroep is geen orgaan van het Gemeenschapsonderwijs, maar wel een onafhankelijk orgaan van de Vlaamse Gemeenschap, voorgezeten door een onafhankelijke magistraat. Bovendien wordt de raad van beroep samengesteld en aangeduid door de Vlaamse regering en niet door het Gemeenschapsonderwijs. Ik heb gemerkt dat dit in de beeldvorming niet als dusdanig wordt gezien. We hebben maatregelen genomen om die onafhankelijkheid beter zichtbaar te maken en te waarborgen. Vanuit die onafhankelijkheid wil ik ook geen uitspraak doen over het opereren van de Raad van Beroep, het is aan de voorzitter om dit te doen.

Ik heb er geen probleem mee om toe te geven dat in het verleden bepaalde dossiers slecht zijn behandeld en dat er fouten zijn gemaakt. Ik wil er toch de aandacht op vestigen dat veel van de aangebrachte dossiers al wat jaren oud zijn, vaak zelfs van vóór 1990 stammen. Maar fouten moeten kunnen toegegeven en gecorrigeerd worden..

De stap naar de Raad van State is niet alleen een veel te hoogdrempelige en dus niet voor iedereen toegankelijke, maar ze moet ook zoveel mogelijk vermeden worden. Vanuit de publiekrechtelijke positie van het gemeenschapsonderwijs zal dit uiteraard nooit volledig kunnen, maar we moeten er voor zorgen dat de interne procedures en de Raad van Beroep zo functioneren dat ze de stap naar het aanhangig maken van dossiers bij de Raad van State zoveel mogelijk vermijden.

Een van de belangrijkste vragen in dit debat is deze naar een onafhankelijke ombudsdienst, voor het Vlaamse onderwijs in zijn geheel of netgebonden. Ik stel vast dat er hierover geen eensgezindheid bestaat. Ik ben er persoonlijk geen voorstander van als het de kansen op preventie, bemiddeling en overleg zou verminderen. Anderzijds zie ik wel in dat slachtoffers van pestgedrag nood kunnen hebben aan een onafhankelijke instantie waar ze terecht kunnen. Vaak is het drama van pesten de machteloosheid en het gebrek aan mogelijkheden om gehoord te worden. De bestaande VZW’s en actiegroepen doen hierin, meen ik, goed werk. Ik meen dat de al dan niet wenselijkheid van een ombudsdienst verder moet onderzocht en besproken worden, maar ik verzet er mij niet tegen en ben bereid constructief mee te werken indien men meent dat dit een meerwaarde zou betekenen.

Tot slot wil ik een duidelijke waarschuwing geven naar eventuele daders van pestgedrag. Ik meen dat machtsmisbruik en arrogante van de macht bij de ergste misdaden behoren van degenen aan wie de samenleving.. Er is daarvoor geen verschoning en tolerantie voor pestgedrag kan niet worden geduld. Ook hierin is kwaliteitszorg noodzakelijk. Kwaliteitszorg is geen instrument van de macht, maar moet ook een instrument kunnen zijn die ontoelaatbare misbruiken van macht zichtbaar en sanctioneerbaar maakt. Laat dit alvast een ondubbelzinnige uitspraak en een signaal zijn. Als we de waarden en normen in het pedagogisch project van het gemeenschapsonderwijs en in het strategisch plan ernstig nemen, dan moeten we ook die consequentie ten volle nemen.
.

De heer Dirk Van Damme : Persoonlijk ben ik voorstander van een dergelijke ombudsdienst. Ik zie niet goed in op welke manier grote organisaties uit zichzelf altijd in staat zijn om zaken te corrigeren. Hoe goed men de interne procedures ook uitbouwt, toch zal men steeds de neiging hebben om de status-quo te beschermen. Alhoewel ik zelf aan het hoofd sta van een grote bureaucratie heb ik geen vertrouwen in een bureaucratie. Bureaucratieën moeten altijd uitgedaagd worden. Een onafhankelijke ombudsdienst kan deze taak op zich nemen. Er zijn wel een aantal valabele argumenten die tegen de oprichting van een ombudsdienst pleiten.

Voor mij is het debat echter niet afgesloten.